23-12-2005, Leon, naar Leon
De grensovergang bij El Guasaule, tussen Honduras en Nicaragua is hectisch. De bus waarmee ik vanuit Choluteca hierheen ben gereden zat stikvol. Niet alleen met mensen maar ook hier en daar een klein biggetje, stevig in een boodschappentas verpakt, zodat het niet kan ontsnappen, enkele kippen, met de poten aan elkaar gebonden zodat ze gemakkelijker aan een fietsstuur zijn te vervoeren, en een kalkoen die hoogstwaarschijnlijk binnenkort in de magen van kerstmis-vierende mensen zal belanden. Als ik de bus uitkom wordt ik belaagd door met dikke stapels geld wapperende geldwisselaars en “Frontera” (grens) roepende bestuurders van fietstaxi’s. M´n rugzak wordt uit mijn handen getrokken en hij verdwijnt in een fietstaxi. Ik vraag “quanto questo?” (hoeveel kost het), maar de jongen gaat er niet op in en gebaart me in te stappen. Ik vraag het nog eens en als ik weer geen antwoord krijg pak ik mijn rugzak terug. Nu wil hij wel een bedrag normen: 100 Cordoba´s, zegt hij. Een Cordoba is de Nicaraguaanse munteenheid en ik heb alleen maar Hondurese Lempiras. Bovendien is 100 Cordoba (ongeveer 6 dollar) veel te duur voor wat hulp bij de grens. Ik wil best wat betalen maar niet te veel. Ik ben tenslotte een zuinige Nederlander. Ik bied 30 Lempiras. Veel te weinig natuurlijk. Maar uiteindelijk worden we het eens op 50 Lempiras, 2,5 dollar. De tegenprestatie: in de fietstaxi naar de Hondurese grens, de douaneperikelen aldaar, verder naar de Nicaraguaanse grens een halve kilometer verder, nogmaals douanegedoe en dan verder naar de plek waar de bus vertrekt. Als we even later bij de eerste grens komen vraagt hij 15 dollar. Om het land uit te komen moet er 9 dollar betaald worden, om Nicaragua in te komen nog een 6 dollar. Ik trek mijn meest verontwaardige gezicht en zeg dat ik heb gehoord dat de bedragen een stuk lager zijn. Maar als hij vraagt om mee te komen om het te laten zien, geloof ik hem maar en geef de dollars. Als hij naar binnengaat wordt ik weer belaagd door geldwisselaars. Ik wil mijn Lempiras wel omwisselen maar de koers is slecht. Na want onderhandelen krijg ik een betere koers. Goed genoeg. Het geld wordt uitgeteld en ik krijg 1800 Cordoba´s. Als ik het natel zijn het er nog maar 1700. Ik kijk verbaasd en zeg dat het niet klopt en geef het geld terug. De man telt nog eens, kijkt geërgerd en doet er een 100-tje bij. Ik tel het nog eens en geef hem mijn Lempira´s. De wisselaar telt deze na en ik blijf goed naar zijn handen kijken om hem geen kans te geven nogmaals een biljet weg te moffelen. OK zegt hij en loopt weg. De paspoortcontrole zit erop en we rijden naar de tweede grens. Ook daar is het zo gebeurd en we rijden verder naar de markt alwaar de bussen vertrekken. Maar halverwege stopt hij. Vijftig Lempira voor al mijn werk is wel erg weinig, zegt hij en het is binnenkort ook nog kerst en zijn gezin heeft bijna geen eten. Hij wil dus meer hebben. Een nieuwe onderhandeling begint waarbij ik zeg dat de prijs is afgesproken en hij steeds zieliger doet. Uiteindelijk zeg ik hem dat ik hem een “kerst-tip” zal geven maar alleen als hij nu doorrijdt. 10 Minuten daarna zit ik in de bus. Ik ben blij want ik ben weer op weg. De fietstaxichauffeur is denk ik ook blij want hij kreeg meer dan was afgesproken. De overgang is opmerkelijk. Reed ik gisteren nog in de bergen waar het vochtig en koel was, nu is het vlak en droog met aan de Oostkant hoge vulkanen. Mijn eerste! En ik wil natuurlijk naar de top. In de krater kijken, de zwaveldampen ruiken en de lava zien stromen, het bloed van de aarde.
Een paar uur later kom ik aan in Leon, een mooie oude stad met een groot plein waaraan de grootste kathedraal van Centraal Amerika, de Bassilia de la Ascuncion, staat. Eromheen een levendige markt. Op het plein veel activiteit, groepjes jongens met trommels en die een grote vrouwenpop dragen (La Gigantona) en een kleine mannenpop (Pepe Cabezon). Het verhaal erachter: toen de Spaanse soldaten Nicaragua binnendrongen werd de indiaanse bevolking erg slecht behandeld. De Nicaraguanen durfden niet openlijk in opstand te komen dus maakten zij de Gigantona. De Gigantona heeft blond haar en Spaanse kleren aan, zij stelt een Spaanse vrouw voor. Op deze manier konden de Nicaraguanen de Spanjaarden op een niet te openlijke manier belachelijk maken. De Gigantona is altijd in het gezelschap van Pepe, een kleine indiaanse man met hoed en masker op. Hij danst en flirt met de Gigantona. Terwijl ze dansen zingen de jongens een lied: de Gigantona, de Gigantona gaat door de straten van León met trommels en zangers, feestend en dansend, met veel plezier. Als ik s’-avonds op een terras wat eet komt er een groepje meisjes aan. Ze beloven me geweldige “sexo” voor niet al teveel geld. Even later neemt er een man plaats aan mijn tafel. Hij zit aan me en belooft precies hetzelfde. Ik zeg hem dat ie op moet lazeren. Op het zelfde moment komen er 3 andere gringo´s voorbij. Hij staat op en gaat ze achterna. Driemaal zoveel kans. Morgen ga ik naar Granada; volgens velen de mooiste stad van het land.
1-1-2006, Ometepe, vuurwerk
Granada ligt al weer achter me. Inderdaad een prachtige stad met veel fraai gekleurde koloniale huizen . Ik heb er een paar trips gemaakt. Natuurlijk eentje naar een actieve vulkaan, de Volcan Masaya. Ik ben tot boven aan de krater gelopen en heb de zwavelwolken gezien en geroken en het indrukwekkende gerommel van diep uit de aarde gehoord. Alleen geen lava gezien, geen vuurwerk! Ik zal nog even moeten wachten. Ook indrukwekkend was de begraafplaats van Granada. Van arm tot rijk ligt daar, soms begraven soms in een tombe. Van een eenvoudig houten kruisje tot een immense marmeren met beelden versierde graftombe. Zelfs tot na de dood blijft status een groot goed. Inmiddels zit ik op Ometepe, het eiland in Lago Nicaragua met twee vulkanen. Eentje is onlangs nog actief geweest en stilletjes hoop ik op een gigantisch natuurlijk vuurwerk op oudejaarsavond in de vorm van een uitbarsting.
Op oudejaarsavond begeef ik me in het stikkedonker naar het naburige hotel. Daar zijn Ted en Derk ook, de twee mannen uit New York, die ik al een paar keer eerder heb ontmoet tijdens mijn reis. Er is een barbecue voor niet al te veel geld en er is gratis drank. Dat belooft wat. Het BBQ-vuur is al aan en vuurwerk wordt afgestoken. Het gezelschap is gekleurd: Nicaraguanen, Amerikanen, Finnen, Zweden, Oostenrijkers en Engelsen. En ik. De geur van de gebraden kip en de geroosterde vis is uitnodigend. Flor de Caña is de gratis drank: rum, zoet, zacht en bruin. Alles smaakt even goed. Dan is het 12 uur. Geen vuurwerk meer want dat is al op, net als het eten. Alleen rum is er nog. Het enige wat knalt is de ruzie tussen Ted en Derk. Ze besluiten onafhankelijk van elkaar verder te reizen. Ik toast op het nieuwe jaar, op mezelf en mijn reis en dat ik mag vinden wat ik zoek. Als ik terugloop naar mijn hotel staan er duizenden sterren aan de hemel die, verder naar beneden, overgaan in evenzoveel op en neer dansende vuurvliegjes. Toch nog vuurwerk en nog mooi ook!
7-1-2006, Playa Flor, schildpadden
De Stille Oceaan doet haar naam geen eer aan. De golven beuken en breken op het strand waaraan ik zit. Ik kan me voorstellen dat veel surfers van deze Oceaan en haar golven houden. Maar aan dit strand geen surfers. Het strand, zo’n 2 km breed, is het gebied voor verschillende soorten zeeschildpadden om hun eieren te leggen. Op een paar jongetjes na die met hun vislijnen een vis proberen te vangen, is het strand leeg. Althans, voor wat betreft menselijk leven. Onder het zand moet het wemelen van het leven. De parkwachter die ik gisteren sprak, vertelde me dat er in september, gedurende de drie dagen rond nieuwe maan, 29.000 schildpadden aan land gekomen waren om hun eieren te leggen. Ze leggen er zo’n 100 per keer. In de maanden erop waren er nog een paar van deze massale ‘landings’, alleen rond nieuwe maan, als het donker is. De maanstand is nu ‘eerste kwartier’, niet echt een geschikte periode dus. Bovendien is dit het einde van het legseizoen maar met wat geluk zie ik toch nog een schildpad.
Vroeger raapte de plaatselijke bevolking de meeste eieren. Daarna was er een periode dat ze een bepaald percentage van de eieren mocht rapen. Op dit moment is het helemaal verboden. Alleen met deze aantallen schildpadden en de miljoenen eieren is het moeilijk om uit te leggen dat ze bescherming nodig hebben. Het beschermen van de nesten is dan ook een moeilijke taak. In het verleden zijn parkwachters betrapt op het rapen van eieren of omdat zee en deal met de rapers hadden gemaakt. De ‘percentage-regeling’ lijkt me redelijker.
Terug naar het strand. Het is inmiddels donker. In het licht van het kampvuur zie ik zwermen met muggen. Mijn muggenolie is op en het is nog te vroeg om al in de tent te kruipen. De parkwachters die in de avond en nacht patrouilleren, hebben beloofd door te geven wanneer ze schildpadden zien. Om 11 uur besluit ik om zelf maar op het strand te gaan zoeken. Helaas tevergeefs. De volgende avond is anders. Om een uur of 10 komt één van de mannen me waarschuwen. Er is een schildpad bezig eieren te leggen. En nog vlakbij ook. Als ik haar zie is ze al bezig het gat waarin ze de eieren heeft gelegd, dicht te gooien. De schildpad, zo’n halve meter lang, beweegt haar voorvinnen puffend en hijgend. Het kost veel moeite. Uiteindelijk is het gat dicht en kruipt ze weer richting zee. Terug in de tent val ik blij, omdat ik er een heb gezien, in slaap.
De volgende ochtend loop ik na een frisse duik in zee terug naar de tent. Er scharrelt iets in het zand. De eerste gedachte is: een krab of een heremietkreeft. Als ik dichterbij kom zie ik dat het een net uit het ei gekomen schildpadje is. Ik ren naar de tent, pak mijn camera en loop terug. Net op tijd, want een paar zwarte gieren heeft het schildpadje ook al in de gaten. De gieren cirkelen boven me maar durven niet meer dichterbij te komen. Uiteindelijk maakt het schildpadje kennis met het element waar hij de meeste tijd van z’n leven in zal verblijven, zeewater. De eerste golf spoelt hem weer een paar meter terug op het strand maar hij blijft doorkruipen. Een doorzettertje op weg naar nieuwe gevaren.