Auckland, 3 februari 2007. FFWNN
De stad gonst van de autos. Op een paal aan de overkant van de straat prijkt de letter “M” van een fastfoodrestaurant. Binnen spelen kinderen in een ballenbak. Als ik iets verderop het park in loop wordt het wat rustiger. Er zijn zelfs wat vogels. Een merel hipt over het gras op zoek naar wormen, een zanglijster zingt hoog in de boom en een groepje vinken vleigt op als ik te dichtbij kom. Weer even verder zit een groepje putters de zaden uit uitgebloeide distels te trekken.
Het lijkt Nederland wel!
Weer even verder: dé winkelstraat van de stad. Schoenenzaak naast keldingzaak naast koffietent. En dat in eindeloze herhaling. Een straat aan de linkerkant loopt naar een hoge televisiemast en als ik opkijk zie ik iets naar beneden komen. Het zwaait en het schreeuwt heel hard. Mijn eerste reactie is: een zelfmoordpoging!! En net als ik het op een lopen wil zetten om te voorkomen dat de persoon boven op me valt, zie ik dat hij aan een touw vast zit. Dat verkleint de kans dat het om een zelfmoord gaat een beetje. Het blijkt een bungeejumper te zijn die vanaf de Sky-tower zijn adrenalinenivo wat probeert te verhogen. Zo te horen lukt hem dat heel goed.
De stad: Auckland. Heel westers en modern. Druk, net als de steden in Zuid-Amerika, maar anders druk. Meer gejaagd, gehaast. De sfeer is er heel anders en ik moet er erg aan wennen. Alles is weer te koop, alles kan weer. Van bungeejump tot helikopter-gletsjertour, van jungle-quad-trip tot jet-raceboottochten in onder- en bovengrondse rivieren. Als het maar herrie maakt en adrenaline-opwekkend is.
Ik probeer maar een beetje te genieten van alle luxe. De koffie smaakt in ieder geval uitstekend. Maar al gauw verveelt de stad me. Ondanks de overdaad aan alles ben ik er zo op uitgekeken en ga weer terug naar mijn hotel. Even later lig ik in bed en denk na over de dag en wordt een beetje somber. Doet de stad me (te) veel aan Nederland denken? Mis ik de Zuid-Amerikaanse sfeer? Is het al de loze drukte die ik hier zie? Of een combinatie van dit alles? Ik kom er niet precies achter maar het heeft in ieder geval ook iets met herinneringen te maken. Ik laat het zoals het is en ga slapen. (ffwnn = effen wennen).
Franz Josef (ja…. dat is een plaatsnaam), 27 februari 2007. Kiwi tour
Eén van de dingen die ik op mijn DOE-lijst voor Nieuw Zeeland had staan is het maken van een kiwi-tour. Er zijn verschillende kiwi-tours. Bij eentje wordt je langs boomgaarden gereden waar men de kiwi-vruchten kweekt. Je proeft de vruchten, de sap, de jam, de wijn. Over het hele kweekproces wordt je uitvoerig ingelicht. Je ziet zelfs de kiwi van de toekomst. Naar deze tour wil ik niet!
Nieuw Zeelanders worden ook Kiwis genoemd. Bedoel ik dan de tour waar je bekijkt hoe Nieuw Zeelanders wonen, wat ze in het dagelijks leven doen, wellicht zelfs een bekende Kiwi bezoekt?? Nee… ook deze tour is aan mij niet besteed. De vogeltour natuurlijk!!!
Er zijn 6 soorten kiwi’s. Eén ervan is de Okarito Brown Kiwi, ook wel Rowi genoemd. Het is een van de zeldzaamste van de familie en er komen er maar 200 van voor. Via een Engelse vogelaar kwam ik te weten dat er in het plaatsje Okarito (wat een toeval) een man woont die s’avonds tours organiseert waarbij je kans maakt deze loopvogels in levenden lijve te aanschouwen. Dat moest natuurlijk worden uitgeprobeerd. Twee avonden later staan we (ik reis nu samen met mijn zus Harmien) vol goede moed bij Ian, de gids, voor de deur. Er zijn nog 2 andere deelnemers. De gids vertelt eerst wat over de kiwi’s en geeft ons daarna onze uitrusting: een hoed met muggengaas, een zaklantaarn met rood-filter (rood licht schrikt de kiwi’s, en vogels in het algemeen, niet af) , een oranje vest (dat schrikt de kiwi’s wel af maar voorkomt dat een eventuele jager ons voor herten aanziet) en een fluit (schrikt de Kiwis ook af maar het gebruik ervan zorgt dat ieder van ons weet dat er een kiwi is gesignaleerd). Onderweg naar het woud krijgen we instructies: elk van ons krijgt een deel van een pad (elk zo’n 250 meter) ter beluistering. Want goed luisteren is het belangrijkste onderdeel van deze expeditie. Door goed te luisteren ontdek je kiwi’s. Niet het snelle geritsel. Dat zijn opossums of ratten. Maar zodra je opeenvolgende voetstappen hoort, alsof er een kabouter door de bladeren loopt, dan moet je alert zijn. En als je er zeker van bent dat je Kiwi-stappen hoort, op de fluit blazen om de anderen te waarschuwen.
Eén voor één wordt ons een in het kiwi-territorium een plek toegewezen. Ik wordt als laatste gepost. Goed luisteren, zegt Ian, ik loop vast een stukje verder. In concentreer me en hoor de voetstappen van Ian die zich van me verwijdert. Steeds zachter. Vlakbij ritselt iets in de struiken. Ik luister wat geconcentreerder. Het zal toch niet waar zijn dat ik meteen met mijn neus in de boter val? Maar het is toch echt een voetstappengeluid. Kabouter of kiwi dus en aangezien kabouters hier niet voorkomen moet het dus een Kiwi zijn. Voorzichtig fluit ik tussen mijn tanden naar Ian die nog geen 20 meter weg is en wijs naar de struiken. “kiwi” zeg ik. Ian zet een blik op van “dat kan niet” en komt terug. Hij luistert ook. Je hebt gelijk zegt hij, het zijn er volgens mij zelfs twee. Na het fluitsignaal duurt het een minuutje voordat de anderen erbij zijn. Vijf paar oren luisteren en horen iets wat ons stapvoets verlaat. Jammer… hij gaat de verkeerde kant op. Na vijf minuten gaat ieder weer naar “zijn” plek.
Een uur gaat voorbij. Het muggenconcert, het moeten er miljoenen zijn, zwelt aan. Moreporks, een soort uilen, roepen “more-pork”. Ze houden blijkbaar van varkens. De melkweg staat boven me en de volle maan komt op en ik kan nu waarempel het pad zien waarop ik sta. Ik probeer weer een kiwi te horen maar hier helpt het je-best-doen niet. Je moet gewoon geluk hebben. Een vreselijk gegil klinkt opeens rechts van me: een roepende kiwi. Twee zelfs, een mannetje en een vrouwtje. Ieder van ons gaat zo snel mogelijk naar de plek des heils, want onheil kan je zoiets natuurlijk niet noemen. Het zijn tenslotte kiwi’s. Weer luisteren we vol spanning en Ian schijnt met zijn lantaarn door de struiken. Maar weer niets. Het blijft bij wat gegil. Inmiddels zijn we zo’n 2 uur ingespannen aan het luisteren. Geen geluid ontgaat ons meer. Na weer een half uur begin ik de hoop een beetje aan het opgeven maar dan klinkt een verlossend fluitsignaal: weer een kiwi. Ian heeft er eentje ontdekt en als we met zijn allen achter hem staan schijnt hij op de plek waar de vogel zich bevindt. Eerst zie ik alleen maar wat gras maar even later zie ik een afwijkende spriet: een lange snavel. Dan zijn kop en even later de rest van het lichaam. Minutenlang blijft de vogel een beetje achter de graspollen zitten maar dan komt hij tevoorschijn en loopt op een afstand van zo’n 3 meter langs ons heen de struiken in. Iedereen zucht van opluchting. We hebben hem!
Mooi vind ik hem niet. Bruine haarballen met dikke poten en een grote kromme snavel. Ik kan me voorstellen dat sommige Nieuw Zeelanders zich niet met deze vogel willen vereenzelvigen. Maar ja… het is nog altijd beter dan bijvoorbeeld “Kaaskoppen” of “Spaghettivreters” Al met al weer een geslaagde missie.
Nog wat aanvullende kiwi-wetenswaardigeden: De kiwi is een loopvogel die hoofdzakelijk s’nachts actief is. Ongeveer zo groot als een kip en een gewicht tot bijna 3 kilo. Zijn vleugels zijn geheel verborgen onder zijn “vacht” en zijn maar 4 cm lang. Hij eet wormen, spinnen, slakken en insecten die hij opspoort met gehoor en reuk. Het is de enige vogel ter wereld die zijn neusgaten aan het einde van de snavel heeft (bij andere vogels zitten ze bovenop, meestal aan de basis van de snavel). Het is een holenbroeder. Het mannetje graaft het hol. Het vrouwtje legt per seizoen maximaal 2 eieren. Proportioneel heeft de kiwi de grootste eieren van alle vogels. Het gewicht van het ei kan tot een kwart van de vogel oplopen. Als het vrouwtje het eerste ei heeft gelegd bemoeit ze zich niet meer met het nageslacht. Het mannetje broedt in elf weken een ei uit en kan in die tijd tweederde van zijn gewicht verliezen. Als het jong wordt geboren, heeft het een dooierzak waar het de eerste week op moet teren. Daarna wordt het geacht zelfstandig te zijn en moet het voor zichzelf zorgen. Het ziet er meteen al uit als een echte Kiwi, alleen veel kleiner. De Maoris hebben hem Kiwi genoemd vanwege het geluid wat hij maakt, een keiharde trillende kiiiwiii-roep.
Waipua Forest, 30 maart 2007. Kauri
Meer dan 1500 jaar geleden vernietigde een orkaan de bossen op de heuvel waar ik nu sta. Als één van de vele Kaurispruiten groeide ik op in het zo ontstane gat in het woud. Terwijl we vochten voor het meeste vocht, voedsel en licht, stierven degenen die deze race niet bijhielden. Op 25 jarige leeftijd had ik een dunne stam en korte takken. Dicht naast elkaar stonden we en we zorgden ervoor dat andere bomen geen kans kregen om voet aan de grond te krijgen. Terwijl we hoger groeiden lieten we onze lagere takken vallen en toen ik 80 jaar oud was lukte het me om boven de andere bomen uit te komen. Het goede licht was bereikt. Mijn stam was recht en mijn kroon was een ring van sterke takken die horizontaal boven de canope uitstaken. Tegelijkertijd hoopten de afgevallen takken, bladeren en bast zich op aan de voet van mijn stam. Ons afval is zuur genoeg om de groei van andere boomsoorten tegen te houden. Bacteriën zorgen ervoor dat ons afval wordt afgebroken tot nieuw voedsel. Dit continue proces zorgt ervoor dat ik in de honderden jaren daarop nog groter en dikker werd. We zijn nu de koningen van het bos. Onze kroon is plaats voor veel andere planten en dieren en vormt een levende tuin hoog boven het woud. Kokakos zongen vanuit de uiteinden van onze takken en Kakas nestelden in de holten in mijn stam. Na 500 jaar waren er maar een paar van mijn generatie over en we torenden hoog uit boven het ons omringende woud. Toen we 700 jaar oud waren hadden we stammen van meer dan een meter diameter. De Maoris arriveerden niet ver van de plek waar we staan. In de volgende 50 jaren waren we er getuige van dat ze de stukken bos aan de kust kapten om ruimte te maken voor hun dorpen. Ik zag dat ze met veel ceremonie een van ons verkozen om te vellen. Met stenen en vuur begonnen ze zijn stam te bewerken en transformeerden hem tot een prachtig bewerkte waka (kano) waarin vele krijgers een plek hadden.
In de opvolgende jaren kwamen andere Maoris om de hars, die naar beneden gedruppeld was, te verzamelen. Ze gebruikten het om fakkels van te maken. Tijdens het vissen trok het licht ervan de vissen aan zodat ze gemakkelijk gevangen konden worden. Ze gebruikten de rook van het brandende hars als muggenafweermiddel. De as van de verbrande hars werd gebruikt als kleurstof voor tattoeages. We zagen de Maoris het bos in gaan om te gaan jagen en weer terugkomen met Kiwi en Kukapa. Ze lieten ons met rust.
Tegen de tijd dat we 1000 jaar oud waren en meer dan 40 meter hoog waren onze stammen ruim 2 meter in doorsnee. Alleen de Maori priesters durfden bij ons te komen. Onze grootte gaf ons een hoge status bij de Maoris en dat beschermde ons. Mythen en legenden werden over ons verteld. Ze vertelden dat onze stammen de benen waren van Tane, de God van het woud. Wij, de grote Kauris, waren Tanes’ benen, de verbinding tussen Moeder Aarde en Vader Hemel. Wij scheidden de hemel en de aarde en zorgden voor licht en leven in de wereld.
Zo’n 200 jaar geleden zagen we de eerste Europese schepen aankomen in de haven beneden aan de heuvel. Eerst hakten ze onze jonge nakomelingen om. Hun dunne rechte stammen konden gemakkelijk op hun schepen werden vervoerd. Toen er meer Europeanen kwamen, werden ook de grotere bomen geveld. Vogelgezang maakte plaats voor zaag- en hakgeluiden. Vanaf de heuvel zagen we hoe zaagmolens werden gebouwd en we zagen hoe gevelde stammen door stieren naar de zaagmolens werden gesleept. We zagen hoe ze dammen in de rivieren bouwden zodat de stammen gemakkelijker over het water naar beneden konden worden vervoerd. We zagen hoe schepen, vaak gebouwd van Kauri-hout, beladen werden met planken en balken. Rook, overal rook toen de overblijfselen in het woud die niet meer nuttig waren, in brand werden gestoken. In de volgende 100 jaren verdwenen ook de Kauri afstammelingen die ons later zouden moeten vervangen. Al gauw waren we nog maar met een paar. Hoewel we nog leefden stopte het plunderen niet. Overal waar Kauris hadden gestaan, lag er onder en boven de grond gefossiliseerde hars of barnsteen. We hebben namelijk de gewoonte om veel hars af te scheiden als en een tak is afgebroken. Zo bedekken en genezen we onze wonden. In de volgende 50 jaar zag ik hoe de immigranten de gum(hars) industrie opbouwden. Systematisch werd de bodem van wat eens het woud was omgewoeld om de hars te delven. Na de harszoekers kwamen de boeren die het verwoeste landschap omvormden tot weilanden voor vee.
Nu ben ik een monument, een zeldzaamheid. Waren we eens met velen, nu is er slechts een fractie van ons over. Houten vlonders worden aan onze voeten gelegd om mensen naar ons te laten kijken zonder dat ze onze wortels beschadigen. We worden nu weer met respect behandeld. Er zijn nog meer lichtpuntjes. Afstammelingen van de bomenhakkers en harsgravers converteren boerenland in nieuw Kauriland. Nieuwe generaties Kauris strijden weer om het meeste licht te krijgen, net zoals ik vroeger. Wij zullen overleven!!
Auckland, 12 april 2007. What’s in a name?
Als je het in Nederland over Vrouwentroost, Abbegaasterketting, Katlijk of Boerenhol hebt, wekt dat bij menigeen een groot vraagteken op… Het wordt iets duidelijker als je ook Lutjebroek, Tietjerkstradeel, Kloetinge of Cadier en Keer toevoegt aan de reeks. Juist… plaatsnamen. Gekke plaatsnamen wel te verstaan. Een plaatsnaam waarvoor je je haast schaamt als je zegt dat je er woont… waar iedereen een grap over maakt. Nederland kent er wat maar Nieuw Zeeland ook. Zo ben ik in de ruim 5000 km die ik daar heb afgelegd heel wat plaatsnamen tegengekomen die op zijn minst een glimlach opleverde. In mijn fantasie ontstond vaak meteen een verhaal over hoe de plaatsnaam tot stand was gekomen.
Veel plaatsnamen roepen vraagtekens bij me op. Neem nou de naam Auckland. De vertaling van Auck is een Alk, een vogel die hier helemaal niet voorkomt en ook nooit heeft voorgekomen. Zouden de naamgevers misschien de vele Pinguins voor Alken hebben aangezien en zo de naam “Alkenland” aan deze plaats hebben gegeven? Nog eentje: Christchurch (Christuskerk). Je zou er moeten wonen als niet gelovige!! Hoe komt iemand erbij om een plaats zo te noemen. Een plaatsnaam laten eindigen op “-kerk”, alla…. maar dan ook nog “Christus” ervoor zetten. Ik vind het een beetje overdreven. Schijnheilig haast.
Dan zijn er de plaatsnamen met een Maori naam. Als je die taal niet gewend bent te spreken, is het moeilijk er te komen. We wilden een keer naar een Geyserpark met de naam Whakarewarewa. Zo stond het in alle gidsen en landkaarten. De plek was alleen moeilijk te vinden. Al een paar keer waren we rondgereden op de plek waar het volgens de kaart moets zijn maar niets te vinden. Dan maar vragen dus. Maar hoe ik ook mijn best deed. Ik kwam niet verder dan Waka en dan hield het op. Blijkbaar vonden de eigenaren van het park de naam ook te moeilijk en hadden de naam veranderd in iets in de trend van Geyserpark. Vandaar dat we de plek niet konden vinden. Behoorlijk “verwakarewarrend” dus. Wat me opviel was dat veel van de plaatsnamen, vooral in het Noorden van Nieuw Zeeland, een dubbeling hadden. Zo heb je Matamata (veel scenes uit de film “in de ban van de ring” zijn hier opgenomen; het dorpje wordt daarom nu ook Hobitton genoemd) Kerikeri, Puhipuhi, Runaruna, Karikari en Kawakawa. De laatste plaats is bekend geworden om zijn kunstzinnige toiletten, gemaakt door de Oostenrijkse kunstenaar Friedensreich Hundertwasser (over personennamen is ook nog wel wat te schrijven bedenk ik me nu). Of de bijna-dubbelingen zoals Waipaipai, Tiritiri Matangi (wat overigens een geweldig vogeleiland is) of Ruapekapeka. Toegegeven, ik weet niets van de Maoritalen en de mogelijke taalbedoelingen van het dubbelen. Maar het klinkt mij vreemd in de oren.
Namen van plaatsen die je afschrikken om er naartoe te gaan. Cape Kidnappers bijvoorbeeld. Daar wil je toch niet naartoe!! En Cape Farewell dan…..??
Gelukkig zijn er ook namen die wat vriendelijker klinken. Adventure hill. Die wil je wel op als je een beetje avontuurlijk bent. Summerhill voor als je het koud hebt en Coldstream voor als je het warm hebt.
Maar wat alles slaat in de wereld van de plaatsnamen is de volgende, en lees hem goed want het kostte me een hoop tijd om hem ingetypt te krijgen: “Taumatawhakatangihangakoauauotamateapokaiwhenuakitanatahu” (zie foto), hetgeen betekent: “De plaats waar Tamatea, de man die bergen afgleed, beklom en verorberde, beter bekend als Land-eter, zijn fluit speelde voor zijn geliefde. Echt een plaats is het niet. Het is een heuvel waar deze gebeurtenis zich ooit heeft afgespeeld.
Ten onrechte wordt deze naam vaak als de langste plaatsnaam ter wereld beschouwd maar die eer valt aan Thailand. De officieuze naam voor Bangkok is:
Krungthepmahanakonbowornratanakosinmahintarayudyayamahadiloponoparatanarajthaniburi-
romudomrajniwesmahasatarnamo-rnpimarnavatarsatitsakattiyavisanukamphrasit.
Ik ben dan ook altijd benieuwd wat dan de kortste plaatsnaam te wereld is. Er zijn er verschillende met maar één letter. Degene die bovenaan in de lijst staat ligt in Noorwegen en heet “Ǻ”. Maar er zijn ook plaatsje die “U” of “Y” heten.
Het kan nog korter natuurlijk: een plaatsnaam met nul letters. Helaas heb ik deze nog niet gevonden. Maar zodra ik weet waar deze is, ga ik er naartoe. Wie weet blijf ik er dan wel.
Auckland, 12 maart 2007. Tiritiri Matangi, een eiland om eens naar terug te gaan
We zitten weer op een boot. Ondanks de weersvoorspellingen is het zonnig, windstil en aangenaam. Voor de boot duiken zie ik wat rimpels in het water en even later springen er dolfijnen omhoog. Common Dolphins. Die had ik nog niet gezien. Ze zwemmen een paar minuten met de boot mee en houden het dan voor gezien. De speeltijd is weer afgelopen voor ze. Er moet weer gegeten worden. De boot gaat naar Tiritiri Matangi, een eilandje op anderhalf uur varen van Auckland.
Nadat dit eiland in het verleden intensief “be-boerd” was hebben vrijwilligers het weer bepland met inheemse boom- en plantensoorten en het eiland bestaat nu weer voor 60% uit bos. Het eiland is zorgvuldig rat-, kat-, bunzing-, fret-, en hondvrij gemaakt. Dit omdat deze dieren de voornaamste bron waren voor uitroeiing of bijna uitsterven van vogels, en andere dieren. Na het herbebossen van het eiland zijn exemplaren van de meest bedreigde vogels (van sommige soorten waren er nog maar een paar tientallen over) hier uitgezet. De kans dus om een paar zeldzaamheden voor de lens te krijgen.
Na het aanmeren stappen we uit en ik wil meteen op pad. Maar….. eerst wordt uitvoerig door een van de rangers uitgelegd wat wel mag en wat niet mag. Een goed ding maar het duurt een beetje lang. Eindelijk kunnen we op pad, op zoek naar zeldzaamheden. Mijn grote hobby. De eerste laat al niet lang op zich wachten. Twee Takahe’s, een soort grote loophoenders, lopen langs het pad. Ze kunnen niet vliegen (het zijn loopvogels en daarom zo kwetsbaar voor roofdieren) en ik kan goed dichtbij komen. Ik maak mijn fotos en ben helemaal in mijn sas. Maar we moeten verder want we kunnen maar 5 uren op het eiland blijven. Dan gaat de ferrie weer terug. We lopen door en komen in wat dichter bos. Dikke bomen van waaruit een hard en schel gefluit klinkt. Geen idee wat het is. Ik heb het nog niet eerder gehoord. Van wel drie of vier verschillende plaatsen komt nu het gefluit maar hoe ik ook kijk, ik zie niets. Met mijn kijker probeer ik door de bladeren heen te kijken. Ik heb ook geen idee of het geluid nu van de bodem komt of ergens vanuit het gebladerte. Na een minuut of wordt ik er een beetje ongeduldig van. “Rotbeesten”, denk ik. Maar ik wil ze zien en geef de moed niet op. Na weer vijf minuten heb ik in ieder geval een stukje van de vogel gezien. Een staart, ergens tussen het gebladerte. Maar dat schiet natuurlijk niet op. Ik loop ietsje dichter bij de plek waar ik de vogel zag en er vliegt iets op wat meteen weer tussen de bladeren verdwijnt. “Kreng” denk ik en krijg haat neigingen om mijn met mijn verrekijker te gaan gooien. Stukje bij beetje zie ik de andere stukjes van de vogel. Een stukje vleugel, weer een staartstuk en dan het verlossende kopje. Als ik alle stukjes combineer blijkt het uiteindelijk een Stitchbird te zijn. Na nog een kwartier lukt het me ook om de gehele vogel in een beeld te krijgen en hem ook te fotograferen. Tja….. soms valt vogelen niet mee om maar niet van het fotograferen ervan te spreken.
Halverwege de wandeling komen we ook nog de Whiteheads tegen, vogels met (hoe bestaat het…..) witte kopjes en nog meer Takahe’s, ditmaal ook een stel met een jong. Als je nagaat dat er nog maar zo weinig van deze vogels zijn (de gehele wereldpopulatie is max. 200 vogels), dan doet het goed om een jong te zien. Het jonge beest is blijkbaar in de leer om voedsel te zoeken. Ingespannen houdt het in de gaten wat de ouders doen en probeert het dan precies na te doen. Moeilijk is het niet. Ze eten alleen gras en dat is zo geleerd lijkt me. Maar misschien zijn deze vogels niet zo slim en is dat misschien ook één van de redenen dat ze bijna zijn uitgestorven.
De wandeling vordert en bijna alles van wat ik op mijn wenslijst voor vandaag heb staan kan worden afgevinkt. Eentje ontbreekt nog: de Kokako, een soort Gaai-achtige Blauwglanzende vogel. Al eerder was ik van plan geweest iets te ondernemen om deze vogel te zien te krijgen maar toen ik hoorde dat er in het betreffende stuk bos van ca. 80.000 hectare, nog maar eentje was, dacht ik, laten we de energie maar voor wat anders gebruiken. Verschillende mensen kom ik tegen en als ik vraag of ze de Kokako hebben gezien antwoorden verschillenden positief. Vlakbij de vuurtoren moet je zijn is het devies. Het laatse uur blijven we op het pad wat van de vuurtoren naar de haven loopt. Helaas zonder succes. De opmerkingen “vanmorgen zat ie er nog” of “heb je de Kokako OOK gezien” doen zeer. Maar ja….. je kan niet alles hebben. Bovendien hebben we veel andere mooie dingen gezien en om de wereldfietser Frank van Rijn te citeren: “het is een mooie reden om nog eens terug te komen”.